zondag 21 februari 2016

Differentiatie (en de schaatsjes van juf M.)

Als ik me door een stapel dossiers van het kaliber ‘moeizaam geploeter met perspectief’ heen werk, valt mijn oog op een 2-havotekeningetje van zo’n 10 jaar geleden: ik mocht ‘m hebben. Ik word er een beetje weemoedig van – het ziet er aanmerkelijk beter uit dan het gemiddelde product van de stapel die voor me ligt. Vroeger gaf ik namelijk heel strak les: zó werkt éénpuntslijnperspectief, zó teken je een mens in de juiste proporties. Ik deed het voor op het bord, mijn leerlingen tekenden na. Ik liep rond, wachtte – soms een beetje ongeduldig – op de langzamen van begrip en corrigeerde terwijl ik tussen de tafeltjes doorliep. Aan het eind van de les was iedereen blij: de juf én de kids. Want het klopte.

Tegenwoordig differentieer ik me suf. Naar tempo (‘als je denkt dat je het snapt, mag je alvast oefenopdracht 2 doen, anders doe je nog even mee met de verlengde instructie’), naar niveau (‘overleg met je buurman of buurvrouw of je beginner of gevorderde bent en maak dan de opdracht die bij je niveau hoort’), naar interesse en verwerking (‘je mag kiezen tussen de interieuropdracht of het zomerhuis’). Ik laat mijn leerlingen ontdekken, uitzoeken, spreek ze aan op samenwerking en voorbereiding, ik bied verschillende leerstrategieën aan, en laat ze reflecteren op wat ze wel of niet geleerd hebben. Leerdoelen op het bord (meestal), aan het eind van de les (steeds vaker) de vraag óf ze iets geleerd hebben en zo ja wat. De inspecteur (die me bij het vorige bezoek beloofd had langs te komen, maar dat uiteindelijk in mijn tussenuur gepland bleek te hebben) zou trots op me zijn!

Wat is een werkelijk effectievere didactiek, vraag ik me nu in gemoede af. Vroeger, tijdens dat strakke lesgeven, waren de tekeningen wellicht eenvormiger maar ook écht van hogere kwaliteit. Ik moet opeens denken aan één van de eerste kleuterjuffen van onze oudste dochter: juf M. (wier decolleté overigens ook altijd wat aan de lage kant was – wat mijn verkering dan weer opmerkte). Een van de eerste knutselproducten die dochter F. mee naar huis nam, was een schattig in elkaar geplakt paar schaatsjes. We waren ontzettend trots: dat onze 4-jarige, nog maar nét naar school, al tot zoiets in staat bleek! Bij het haal- en brengbezoek aan nieuwe vriendinnetjes thuis viel echter op dat daar identieke, nijver in elkaar geplakte schaatsjes op kasten en schoorsteenmantels prijkten. Juf M. had ze allemaal zélf gemaakt! Alle 24! De kleuters hadden er nog wat rondjes en vierkantjes op geplakt. En alle ouders waren trots en blij. Maar dochter F. had er niet zoveel aan gevonden, bleek bij navraag. Effectief: jazeker, als je alleen naar het product kijkt. Goed gelukt. Maar had ze er wat van opgestoken of tenminste plezier gehad? Neu.

Ik kijk weer naar de stapel ‘moeizaam geploeter’ van mijn lastige 2-havo klas. En ik troost me met de gedachte dat het tekeningetje van jongeman E. dat druipt van onbegrip eerst nog een vervolg-op-niveau moet krijgen. Omdat de maker zelf (na overleg met zijn buurman) ook wel ziet dat het nog niet klopt, met die ruimtelijkheid. En dat dát misschien op de lange termijn meer effect sorteert dan instantgeluk aangeleverd door de juf.
En, ok, het helpt ook dat het volgende dossier van een leerling uit diezelfde klas alle ruimte en vrijheid heeft genomen bij de uitwerking: het is een juweeltje.

(Naschrift: Ach, dat strakke lesgeven is natuurlijk ook allang beschikbaar op YouTube.)