woensdag 2 maart 2016

Boos

B. is boos. Haar ogen schieten vuur en haar (meestal poederbleke) wangen zijn knalrood. “Sorry dat ik het zeg, mevrouw, maar in de afgelopen twee jaar krijg ik nooit te horen wat ik nou moet doen bij tekenen. Als ik het vraag, geeft u altijd hele vage antwoorden! Zo kan ik het nooit goed doen!!” Omstandig staat haar vriendinnetje Z. (dat zich graag in werk-uitstellende situaties mengt) te knikken. ‘Ja, ik snap het ook nooit.’ Ik zie: het is tijd voor een Goed Gesprek. Met B. (Met Z. heb ik later een heel ander gesprek.)
B. is een meisje uit 2 Havo dat het heel graag goed wil doen. Ze werkt hard, is precies en heel netjes, volgt alle instructie op,  en… heeft dus moeite met tekenen. Althans, ze stijgt nooit uit tot een 8 of hoger, maar blijft hangen in de buurt van de 6 a 7. Niet omdat ze motorisch zo onhandig is, maar omdat ze afhaakt wanneer ze het helemaal zelf moet verzinnen. Dat frustreert als je het zo graag goed wil doen, dat snap ik ook wel. B. heeft heus wel fantasie, zegt ze, maar ze weet nooit of het zó goed is. Of goed genoeg. En dat moet ík dan zeggen: of het dan zó goed is. ‘En mevrouw, dat doet u dan niet. Dan krijg ik een vraag en geen antwoord. Daar heb ik niks aan. En dat schetsen enzo, dat doe ik niet want dat kost veels te veel tijd ik weet tóch al van tevoren hoe het gaat worden.’

In het goede gesprek dat ik met haar voer, buiten de klas (de rest legt tamelijk geconcentreerd de laatste hand aan een poster waarin een held verwerkt moet worden) probeer ik zo goed en zo kwaad als het gaat uit te leggen wat de essentie van dit vak is: dat er geen recept is, geen stap-voor-stap plan, dat automatisch naar een 10 leidt. Maar dat je, nadat je dingen hebt geoefend, uitgeprobeerd en onderzocht hebt, beeldmateriaal en ideeën verzameld hebt, keuzes moet maken om een eigen werkstuk te maken. En vooral: dat je dat hele proces moet laten zien. In schetsen, plaatjes, bijschriften. Omdat jíj denkt dat het leuk (interessant/mooi/spannend/grappig etc.) is. Niet omdat de juf het heeft bedacht. Ik probeer ook uit te leggen dat je dat kan leren: keuzes maken. Dat je dat móet leren. En dat je het jezelf juist makkelijker maakt, als je schetst, omdat je dan wat hebt om uit te kiezen. (1)


(Ik bespaar haar mijn zorg over het geringe aantal vrijheidsgraden dat leerlingen anno 2016 aan lijken te kunnen, mijn ergernis over de gemakzucht soms – die eigenlijk verbloemd onvermogen is en onzekerheid. Ik rep niet over het toenemende belang van bezonnen keuzes maken. Kleine en steeds grotere, in een samenleving waarin alles mogelijk lijkt, in de nieuwe onoverzichtelijkheid die steeds verder versplintert. Waarin existentiële noties als zingeving van je eigen leven een lastige, hyperindividuele opgave is vol keuzes en andere struikelblokken. Laat staan dat ik zeg dat het vak tekenen bij uitstek een prachtig proeftuintje is, waar je dat allemaal kan oefenen.)
Makkelijke moestuin. Veel keuzes, toch vakjes. Metafoor die mank gaat maar toch leuk is.
Nog steeds gemor bij B.

Om B. enigszins tegemoet te komen (en zeker ook omdat ik haar serieus neem) prijs ik haar om haar harde werk, haar consciëntieuze houding, en ik vertel haar dat ik zie – tot haar verbazing – dat ze heel erg haar best doet, dat ik dat zeer waardeer en snap dat ze baalt als het steeds maar niet goed genoeg blijkt te zijn. En dat ik ook heus wel rekening met haar wil houden. Door de vragen die ze heeft preciezer met haar te bespreken. Bijvoorbeeld de vraag wat ze nog aan haar poster zou kunnen toevoegen, door samen suggesties te bedenken. Maar dat ze er niet op moet rekenen, dat ik haar ga vertellen welke keuzes ze moet maken. “Dat moet je leren, B., dat hoort bij dit vak. En schetsen helpt.”

B.’s wangen hebben na 10 minuten weer hun normale kleur. Ze weet inmiddels wat ze nog kan doen om haar poster mooier te maken. Ik zie dat ze niet helemáal tevreden is met wat we hebben besproken, maar ik geloof ook dat ze ziet dat er niet meer in zit. Tekenen blijft een vaag vak. Voor B. althans - totdat ze geheel zelfstandig haar eigen keuzes maakt.


(1)   Natuurlijk zijn er in 2 havo de kaders van een opdracht, maar in toenemende mate werken leerlingen binnen zelf gestelde kaders. De laatste opdracht die ik mijn leerlingen in Atheneum 6 geef, is: ‘Stel jezelf een opdracht’. Dat is het werkstuk waar ze het meeste zin in hebben, na al die jaren. Maar daar heeft B. uit 2 Havo nog bar weinig aan.