maandag 30 mei 2016

Examen

Een lange, intensieve ‘dialogue intérieur’. Zo kan je het nakijken van een examen het best beschrijven. Voor de laatste keer complimenteer je je leerlingen: ‘jee, goed bedacht!’, je moedigt ze aan terwijl je vol spanning naar het eind van het antwoord leest: ‘dit wéét je!’. Of (helaas is ook dat het geval) je roept iets als ‘nee…, tuurlijk niet’, ‘lézen!!’ of verzucht ‘…o, sukkel…’. Ze horen het niet meer. Maar dat maakt het voor jou als docent niet minder enerverend. Jij doet immers ook een beetje examen. Goede examenresultaten stralen rechtstreeks op jou af, slechte nog veel meer. (Een vergelijking met sport dringt zich op.) Je wilt het beste resultaat voor je leerling, maar je hebt ook je beroepseer. En de tweede corrector.

Dus als docent verdiep je je niet alleen in het officiële antwoordmodel Kunst Algemeen (goed voor 17 A4-tjes), maar je zorgt dat je ook de andere 6 te pakken krijgt. Een aanvullend stapeltje van een kleine 20 A4-tjes. Geen echte alternatieve antwoordmodellen natuurlijk, maar aanvullingen, verslagen, analyses. In een vak waar het gaat om het toekennen van betekenis aan vaak opzettelijk multi-interpretabele, ambigue fenomenen (kunst, ja) is een sluitend antwoordmodel van het CvTE* per definitie onmogelijk en zelfs – durf ik te beweren – niet wenselijk.
Er ontstaan discussies in den lande, op fora, live tijdens erkende en niet-erkende examenbesprekingen. Over de mogelijke bedoeling van de vraag, de mogelijke bedoeling van het officieel geformuleerde antwoord (in een taal die wel héél erg weinig te maken heeft met de taal van 18-jarigen). Er vindt close reading plaats, iets met letter en geest van de wet, er wordt consensus gezocht – en er vinden botsingen plaats. ‘In Utrecht kijken ze veel strenger na dan in Arnhem’. Of in Groningen.
Interpretaties van collega’s en leerlingen worden gewogen, er worden bronnen geciteerd waarin de kunstenaar zich heel anders uitlaat over de bedoelingen van zijn of haar werk dan in het antwoordmodel gesteld wordt, er worden mails gestuurd, er vinden uren durende telefonades tussen 1e en 2e correctoren plaats.
Een pandemonium van communicatie, interpretatie en overredingskracht.

Zo vredig als de ‘dialogue intérieur’ begon, zo complex is het meningenslagveld geworden een paar weken na de eerste nakijkronde. Gelukkig zijn daar dan toch weer die leerlingen. Op papier weliswaar, maar toch. Ze houden je bij de les. Terwijl ik voor de derde keer het stapeltje schriftelijk examenwerk doorploeg, zie ik ze stuk voor stuk voorbijkomen. De leerlingen én alle werkstukken van ‘mijn’ ploegje waarmee de band in de afgelopen 3 jaar vanzelfsprekender, intensiever en gelijkwaardiger werd. Ik zie B. worstelen met haar persoonlijke geschiedenis die ze wil verbeelden, C. in de knoop raken met een te ambitieus plan, E. nog steeds te vaag formuleren. En ik zie ze ook allemaal boven zichzelf uitstijgen. Uiteindelijk. En ik hoor ze de laatste les een tikje ontredderd zeggen: ‘Maar mevrouw, nu hebben we nooit meer kunst!’

Nee, nu hebben we nooit meer kunst.

Ik kijk uit naar de diploma-uitreiking waar ze al dat prachtige beeldende werk eindelijk mee naar huis nemen. Met daarbij de hoogst haalbare cijfers op een onmogelijk examen Kunst Algemeen. Mijn 2e corrector moet ik nog spreken.




PS Zo, hier dan toch het blogje over het ‘kleinste maar leukste examenklasje ever'. Bij dezen, Nienke! ;-)

zaterdag 21 mei 2016

Tijd

Een poosje geleden was ik op reis. Alleen. Zonder gezin. Heel ver weg, in een totaal andere wereld. (Met Egypt Air en ja, dat ging toen allemaal wél goed.) Geen programma, geen verplichtingen, geen verwachtingen. Niemand die iets van me wilde of iets van me vroeg, geen verantwoordelijkheid die ik droeg of voelde. Ik kon me voor het eerst sinds heel lang geleden totaal open stellen voor wat zich aandiende, wie ik ontmoette, wat ik ervoer en voelde. Het was fantastisch.


Tijd was mijn vriend.

En dat werd wel weer eens tijd, want meestal leef ik op zeer gespannen voet met dat fenomeen. Het leverde prachtige momenten, waardevolle ervaringen en bijzondere contacten op. Inspiratie, energie. Grote ideeën met weidse vergezichten. En dat terwijl de locatie waar ik me bevond (Alexandrië) tamelijk chaotisch, gespannen en best problematisch is.

Nu zit ik tot over mijn oren in het werk. Overstelpende stapels nakijkwerk: dossiers, examens, werkstukken, verslagen, toetsen. Achterstallig werk en vooruitblikken; stukken en brieven die geschreven moeten worden. Over volgend jaar, wijzigingen in het programma, personele bezetting waar iets mee is. Ik klaag niet, het hoort erbij en je weet in het onderwijs dat mei een rare maand is. Je denkt dat je er bent, maar het ergste komt nog: er zijn nog negen weken te gaan. Tijd hijgt in ieders nek. Voor sommige dingen die je je had voorgenomen dit jaar is het al te laat.

Dat geldt voor docenten, maar voor leerlingen net zo goed.
Ik zit ze achter de broek. Ik maan mijn mentorleerlingen lijstjes te maken met in te halen toetsen, achterstanden, overzichten van de voldoendes en onvoldoendes, deze te vergelijken met de overgangsnormen, een plan van aanpak te bedenken, prioriteiten te stellen, te focussen. Ik spreek met hen en hun ouders, hun docenten, de teamleider. ‘Wil je eigenlijk wel over? Dan weet je dat het nu erop of eronder is.’ Allemaal tijdgebonden, druk-verhogende aanbevelingen en teksten waar ik zelf ook nogal onder te lijden heb. Ik vind dat ik dat moet doen. Dat hoort bij mijn werk.
Maar vanochtend (te laat naar bed, dus te vroeg wakker) bedacht ik me ineens: ‘Is dat wel zo? Bedien ik mijn mentorleerlingen én mijzelf wel het best met mijn urgentie-lijstjes? Of moet ik veel meer zorgen voor een vriendschappelijke omgang met tijd?’
Ik realiseerde me natuurlijk net zo goed dat tijd voor sommige leerlingen al veel te lang een grote, goedmoedige vriend is – die misschien niet erg betrouwbaar is. ‘Maar mevrouw, dat komt heus wel goed. Vorig jaar rond deze tijd stond ik er veel slechter voor.’ Of dat dit jaar weer zo uitpakt is nog even de vraag, denk ik vervolgens als betrokken mentor.

Eerlijk gezegd: ik weet het niet precies. Ik weet wel dat de gedachte op zich vanochtend bevrijdend werkte – voor mij. Vandaag heb ik opeens tijd. Wie ik van mijn leerlingen een nieuwe vriend aanbeveel – ik laat het nog even bezinken.

(Eigenlijk best mooi verwoord door Rufus Wainwright - al hangt het wel erg tegen de kitsch aan.)