zondag 22 oktober 2017

Zin en onzin van digitale dingen - en een onverwacht bezoek van Johannes Visser


Afgelopen vrijdag was opeens Johannes Visser, correspondent van De Correspondent, in mijn klaslokaal. Hij interviewde mij. Ik was vereerd en een beetje in de war - want heb ik zélf alles wel goed doordacht wat ik doe en probeer met die digitale dingen? Daarom schreef ik midden in de nacht nog een brief aan hem, bij wijze van uit de hand gelopen naschrift. (Ik had geen tijd voor een korte, dus het werd een lange...)

“Beste Johannes,

Je was bij ons op school vanmiddag, het Kamerlingh Onnes in Groningen. En we hebben elkaar even gesproken, onder andere over het vak MAD: de combi van Kunst & Informatica dat Media, Art & Design is geworden en waar we dit jaar mee beginnen zijn in Atheneum 4.

Ik jokte een beetje. Toen ik zei dat ik ALLES van je lees. De afgelopen twee weken heb ik namelijk verzuimd, omdat we het zo druk hadden met digitale dingen. Iets met de opening van een e-l@b op een zusterschool en een onderwijsdag die Openbaar Onderwijs Groningen organiseerde en waar ik dan wat workshops gaf. Over maakonderwijs (ook zoiets).
Maar goed. Pas na je vertrek las ik waar je mee bezig bent dezer dagen: onderwijs en technologie en meer specifiek programmeren in het onderwijs. Waarom dat wel of niet zou moeten. Heel goed, relevant en belangrijk om daar eens flink kritisch naar te kijken. Ons gesprek veroorzaakte een hele rivier aan nagedachten bij mij, waarvan ik twee stroompjes opteken.

1. iets over programmeren en algemene vorming
Het is jammer dat je mijn informatica-collega niet hebt gesproken (de andere docent van ons nieuwe vak Media, Art & Design, ES). Die heeft (als één der laatste Mohikanen als het gaat om Informatica-docenten) veel meer zinnigs te zeggen over programmeren op school. Als theoretisch pedagoog zeg ik alvast dit: vanuit het idee van Algemene Vorming zou je je kunnen afvragen of informatica (of meer specifiek: programmeren) in het curriculum thuishoort en niet eerder in het beroepsonderwijs. Zoals je zelf al zei: waarom niet vooral thinking leren op school in plaats van computational thinking? Eén van zijn argumenten zou zijn, denk ik, is dat je juist binnen het vak informatica leert op een wiskundig-logisch wijze na te denken (hij is behalve informaticus overigens ook wiskundige). Analytisch denken, abstraheren, in sequenties denken kan je (moet je) natuurlijk binnen verschillende contexten leren; daar heb je in principe geen programmeertaal voor nodig. Maar onze kennis van de wereld komt steeds meer in gedigitaliseerde vorm tot ons, we zijn afhankelijker van digitale apparaten, communicatie, gegevens. Het is naïef om te denken dat leerlingen dat allemaal uit zichzelf wel snappen omdat ze de hele dag aan het whatsappen en instagrammen zijn. Er zijn teveel leerlingen die geen idee hebben van de wereld die achter de touchscreens en interfaces schuil gaat: noch de structuren, noch de ‘taal’. Alleen de discussie voeren over programmeren op school is dan ook te beperkt. Het gaat om het hele digitale domein: basiskennis ICT, informatievaardigheden, mediawijsheid. Computational thinking en programmeren maken daar deel van uit.

Juist op dít vlak is het de taak van het algemeen vormend onderwijs om álle leerlingen de taal en vaardigheden te leren waarmee ze de hen omringende digitale wereld niet alleen beter begrijpen. Receptief, maar ook kritisch en actief: hoe kunnen de burgers van straks een bijdrage te leveren aan die digitale wereld. En het helpt om dat nu op school met die digitale middelen zélf te doen. Het gaat dus om demystificatie, begrip, emancipatie én het naar je eigen hand zetten, liefst creatief, scheppend. Moet je daar een apart vak voor maken? In de onderbouw niet, denk ik. Dat hebben we al gehad (informatiekunde) en dat is jammerlijk mislukt: geschrapt, wegbezuinigd, opgelost in andere vakken, maar niet samenhangend aangeboden, beschreven en geborgd. Op zeker moment  ontstond er in het onderwijs zelfs de overtuiging dat kinderen die basale digitale vaardigheden zelf wel zouden oppikken: kritisch omgaan met bronnen, informatie ordenen, een bestand opmaken, bewaren (al dan niet in de cloud) en naar iemand sturen, een veilig wachtwoord aanmaken.
Nou niet dus. Best wat kinderen kunnen googelen en een powerpoint maken als ze in de brugklas komen: als ze een meester of juf hebben gehad die dat belangrijk vonden, thuis een computer hebben, ouders hebben met kennis van zaken, tijd en aandacht. Natuurlijk heb je de gisse jongetje die los gaan met minecraft en websites, maar veel te veel kinderen kennen alleen consumententoepassingen: spelletjes downloaden en spelen, facetimen, iets kopen via Internet. En daar wordt het, zie ik ook bij mij op school, schrijnend. Een doorgaande leerlijn digitale geletterdheid moet niet uitmonden in een apart vak, maar alle digitale vaardigheden zouden in alle vakken een geïntegreerde plaats moeten krijgen – inclusief computational thinking en programmeren.
Maar ook al zo ver zijn we nog niet.

2. iets over analoge en digitale media, inhoud en maken
Je hoeft geen neo-luddiet te zijn om kritisch te staan tegenover de het tempo waarin digitale technologie zich ontwikkelt. Een niet te onderschatten neo-libarale macht is de drive van alle over elkaar heen buitelende software-updates en nieuwste smartphone-generaties. Ikzelf probeer in mij persoonlijke leven terughoudend te zijn ten opzicht van digitaal media-gebruik, en dat valt niet mee. Ik ben het hartgrondig met je eens wanneer je stelt dat de smartphone verslavend (zie het artikel van Johannes Visser hierover, ES) is en gif voor puberhersens die nog moeten léren denken (stevig, met aandacht, grondig, gestructureerd en structureel) als je ze ongelimiteerd hun gang laat gaan met dat ding – en dat je je (als je dan zo’n telefoontas in je klaslokaal hebt hangen) als docent al teveel een knieval doet wanneer je elke les een kahoot-kwisje doet (want idd 24 appjes, 3 insta-meldingen etc.).

Maar die apparaten zijn er. En ze gaan niet meer weg.
Een hele generatie alleen vertellen wat ze níet moeten doen met die apparatuur, veronderstellen dat ze vanzelf wel mediawijs worden en in het beroeps- en hoger onderwijs ervan uitgaan dat ze zich opeens digitaal wel redden is armoedig.
Veel digitale toepassingen bieden immers ook fantastische nieuwe mogelijkheden, wat mij betreft náást de analoge, niet per se in plaats van. Je kan een wiskundig object tekenen met potlood op papier, maar ook ruimtelijk in een 3-D-programma ontwerpen (met een behoorlijke portie rekenwerk) én ‘m uitprinten om te kijken of het klopt wat je hebt bedacht. Je ontwerp steeds opnieuw aanpassen en variaties maken is makkelijker op de computer dan op papier. Of een arduino met een bewegingssensor gebruiken om een voetgangersstoplicht langer op groen te laten staan, wanneer een bejaarde (met chip) wil oversteken (projectje bedacht door een leerling binnen dat vak MAD). Als je snapt hoe photoshop werkt door het zelf te doen, en je eigen portret extreem te verfraaien (of nog leuker: te verdraaien), word je je bewuster van de gemanipuleerde wereld om je heen. Etcetera. Heb je daar een uitgebreid geoutilleerd e-l@b voor nodig? Niet per se, maar het helpt wel als je digitale spullen hebt die van nu zijn en die het doen. De relevantie van wat leerlingen leren wordt in ieder geval vergroot.

Niettemin. Het blijven media, die spullen: middelen, geen inhoud. De uitdaging is om die middelen te koppelen aan onderwijsinhoud waarmee je leerlingen in staat stelt zélf iets te verzinnen, te maken. Daar heb je een nieuwsgierige en onderzoekende houding voor nodig. Die digitale middelen zijn tamelijk geavanceerd, technologische ontwikkelingen en de opvolging van softwareversies gaan sne, ik noemde het al. Het gaat er dus om die leerlingen zelf dingen uit te laten zoeken: hoe werkt dit apparaat, deze applicatie, wat is het achterliggende principe, wat kan ik er zelf mee? Dat proberen we onze leerlingen binnen MAD aan te reiken.

Ik ben kunstdocent. Niet voor niets. Mijn vak gaat over het koppelen van inhoud aan vorm, op een persoonlijke manier. Betekenisverlening, interpretatie, je uitspreken en verhouden tot de wereld. Binnen de kunsten maak je iets: met een bepaald materiaal, dat je verhaal versterkt, met een passende techniek. Dat is altijd zo geweest, en dat kan niet anders. Digitale technologie is een uitbreiding van het palet van media. Elk medium heeft z’n specifieke zeggingskracht en mogelijkheden. In de cyclus van doen, ervaren, kijken (of luisteren), benoemen, en daarop reflecteren leer je die verschillende uitdrukkingswijzen te onderscheiden. We leren onze leerlingen hun eigen thema’s te formuleren (eerst tamelijk gestuurd, allengs steeds vrijer), kritisch na te denken over wat ze willen vertellen en vooral waarom. En waarom  dat dan met dít materiaal en déze techniek moet. Soms in waterverf, soms met de lasersnijder. Of een combinatie natuurlijk. En met elkaar, in een leergemeenschapje, waarin we ze leren elkaar te bevragen en te helpen. As docent reiken we thema’s aan en materialen en technieken: analoge én digitale. Dat doen we vanuit het principe van maakonderwijs, een model dat naadloos binnen het kunstonderwijs past. Maakonderwijs-didactiek koppelt technologie aan creativiteit: onderzoeken en ontdekken hoe iets werkt, wat ze zeggingskracht van iets is,  en dan bedenken wat je er zelf mee wilt doen.

Ik denk dat we zo, binnen MAD, maar ook binnen de andere kunstvakken in de onderbouw, een productieve, aan inhoud gekoppelde, creatieve, persoonlijke en relevante bijdrage leveren aan de digitale geletterdheid van onze leerlingen. Maar ook hier geldt: we zijn nog maar net begonnen…

Het was leuk om je te spreken. Ik ben erg benieuwd wat je met je observaties gaat doen. En ik ga vanaf nu weer alles van je lezen ;-)

Hartelijke groet,


Esther Schaareman”

donderdag 14 september 2017

Overgang *

‘Zo. Nu wordt de maandagmiddag eindelijk leuk.’ Dat is best een uitspraak voor een leerling uit Atheneum 4 die net z’n eerste maandag na de vakantie heeft gehad. En die les duurde maar liefst 3 uur. Achter elkaar. Nogal een overgang voor deze jongen, die acht weken vooral heeft zitten gamen en programmeren en nu weer in ‘t gareel moet. En blijkbaar viel het niet tegen.

Overgangen hebben we natuurlijk allemaal alweer riant gehad (en dan nóem ik niet eens de overgangen van de rapportvergaderingen in juli – 3 levens geleden). Opeens is zo’n vakantie dan toch echt voorbij en we moeten schakelen van zonnebrand naar code oranje. Van tijdloosheid naar 200 % inzet. Van stilstaan naar heel hard hollen. Naast de gebruikelijk dingen met grote hoeveelheden leerlingen, boeken, roosters, plattegronden, dummies en lijstjes ‘things-to-do’ die ondanks alle goede voornemens tóch nog zijn blijven liggen, waren er dit jaar ook: de eerste les
MAD – media art & design met Atheneum 4 (en ja, de betreffende leerling van het maandagmiddagcitaat was in díe MAD-les), de inrichting van ons e-l@b, een verdubbeling van onze kunstsectie (niet alleen in aantal, maar ook in disciplines: we hebben bijvoorbeeld opeens een collega die kunst en natuurkunde geeft). Allemaal nieuwnieuwnieuw. En een eigen kind in de brugklas maakt de overgang van de veilige groep acht met vertrouwde en overzichtelijke dagen, mensen en leertaken naar de middelbare school wel heel erg voelbaar. ‘Het is wel leuk, hoor mam, maar het is zo véél.’ En ja: hij is echt zwaar, zo’n brugklastas.

In mijn eerste schoolweek was er ook nog een intens en inspirerend doe-het-zelf-festival in de Drentse bossen, een even inspirerend eerste redactietreffen in Tilburg van het blad Kunstzone waar ik tegenwoordig voor schrijf (lees dit blad! En nu zeker: van binnen en van buiten geheel gerestyled!) en het laatste basisschoolfeestje van de brugklasdochter. Dan móet je schakelen: van overgang naar overgang wat veel ‘food for thought’ oplevert. Wat blijft, wat kan weg, wat moet anders?
Er zijn bij mij op school dingen ten goede veranderd ten opzichte van vorig jaar: geen dwingende bel meer, telefoonzakken in de klassen. Dakpanklassen, opnieuw actief taalbeleid, meer differentiatie in de les. Er is groei: tien brugklassen in plaats van zes, meer jonge collega’s. Er staan mooie dingen  op stapel: best veel vakoverstijgende projecten, pilots digitale geletterdheid, een Da Vinci-project, ‘klooiavonden’ in het e-l@b. Geen teamvergaderingen, veel zelf te besteden sectietijd met krakelingen en Turks Fruit. Geen agenda’s en notulen, maar het whiteboard en de groepsapp. Kortom: we schakelen volop.
Dat moet ook. Want ondertussen zien we om ons heen allerlei maatschappelijke overgangen: in onze manier van werken (de 24/7 economie, verregaande robotisering), onze manier van leren en communiceren (VR als onderwijsmodel), onze omgang met de opwarmende aarde. Talloze transities in politiek, technologie, samenleven: er ontstaan alternatieven, we delen, we doen de dingen bottom-up en tailor-made. Lang niet alle overgangen omarm ik, er zijn veel transities die me grote zorgen baren. Maar stilstand in een snel veranderende wereld is echt achteruitgang en een herijking van wat we onze leerlingen bijbrengen is hoogstnoodzakelijk – zo veel is duidelijk. Het duurt alleen zó lang voor het reguliere onderwijs meebeweegt, grotere stappen in flexibilisering maakt. Wanneer verloopt die overgang PO – VO eindelijk eens soepel, wanneer slechten we de drempels tussen de vakken, wanneer mag een leerling getrapt examen doen op verschillende niveaus, wanneer verdwijnen die rigide examens überhaupt?

Het project MAD op mijn school geeft hoop, wat mij betreft. Het recept is eenvoudig: kijk over de grenzen van je vak de wereld in, rooster de vakken Kunst en Informatica achter elkaar op maandagmiddag, leer als vakdocenten elkaars taal spreken, krijg leerlingen zo ver dat ze de beide vakken kiezen en je hebt een nieuw vak waarin creativiteit, technologie, onderzoek, experiment en samen ontwikkelen centraal staan. Een relatief kleine stap, met grote effecten.

Mijn motivatie voor dit nieuwe schooljaar haal ik uit dit soort kleine stappen die – dat hoop ik dan maar – uiteindelijk tot de overgang naar een grotere verandering leiden. Ik kan niet wachten tot de volgende stap.


* Voor mijn vrouwelijke generatiegenoten: gefopt! Dit blogje ging niet over waar je dacht dat het over ging ;-) 

dinsdag 21 februari 2017

'In your face'

Woensdagochtend CKV. Het is doodstil in mijn vierde klas. Best lang. Geen kuchje, geen geschuifel, geen gevatte opmerkingen. Een praatgraag meisje kijkt voor zich uit. Haar buurman kijkt naar zijn handen. We hebben net gekeken naar de openingsscène van de film ‘Son of Saul’, Grand Prix winnaar Cannes in 2015. Vorige week onderbrak de bel-die-niet-ging de op zich al verontrustende scène die veel scherpte-diepte laat zien, maar dat was nog niet het heftigste stukje. Dat stond vandaag op het programma. En dat hakte er in: een joodse Auschwitzgevangene (van het 'Sonderkommando') die net aangekomen Joden naar de gaskamers begeleidt. Ze denken dat ze gaan douchen. Dan gaan de deuren dicht. Je ziet niets; je hoort des te meer. (Op YouTube is alleen het eerste deel van deze scene te vinden. Vul de rest zelf in.)

Ik heb me afgevraagd of ik dit wel moest laten zien. Ik sprak met mijn collega over de keuze van de filmfragmenten. We hebben het namelijk over filmtaal: montage, decoupage, close-up, hand-held camera, scherpte-diepte. En hoe je met beelden en geluid een verhaal kan vertellen. We analyseren een aantal fragmenten, uit divers aanbod. Van klassiekers als ‘Once upon a time in the West’ tot 'Mad Max' (ja, de nieuwste uit 2015). En Son of Saul. Geen lichte kost. Dat kan ook met Disney-films. Maar dan is het nadien niet zo stil.

Afbeeldingsresultaat voor son of saulMet CKV doen we cultureel laagdrempelige dingen: iets met film, iets met fotografie, iets met muziek. We praten over inhoud en vorm. We geven leerlingen begrippen waarmee ze kunnen analyseren. We laten ze concluderen dat de muziek waar ze elke dag naar luisteren ook cultuur is. Dat de series die ze op Netflix bekijken met dezelfde beeldtaal gemaakt zijn als de fragmenten die we bekeken hebben. In mijn vierde klas legt iemand de relatie tussen het bekeken filmfragment, Trump en de vluchtelingencrisis.
Veel van onze leerlingen vinden kunst en cultuur op voorhand stom: ver weg, elitair en onbegrijpelijk. In ieder geval niet iets voor hen. Want het hangt in musea of het is in een theater. Het is duur en het slaat nergens op. En alleen oude mensen gaan er naartoe.
Veel van onze leerlingen komen uit cultureel armoedige milieus. Ze hebben baantjes en mobieltjes. Ze hebben het druk met school, met elkaar, met de sportclub. Er is niet per se een cultuur van engagement: niet met de wereld, laat staan met de wereld van kunst en cultuur. Ik lees in een CKV-verslag: ‘Wat er in de wereld gebeurt boeit me niet, want ik kan er toch niets aan doen.’ En zo is het natuurlijk ook: we hebben het gevoel dat we weinig kunnen doen tegen ellende ver weg. En we raken afgestompt als we niet uitkijken. De Volkskrant publiceerde een artikel over toegenomen stressfactoren, mede veroorzaakt door de digitale informatie-overload. En mijn leerlingen zeggen: “We hebben geen krant. Mijn ouders kijken op nu.nl. En ik op facebook.”

Een docent zoekt naar de brug tussen de soms kleine wereld van z’n leerlingen en de grote, complexe, brandende wereld om hen heen. De stap mag niet te groot zijn, maar het moet wél ergens over gaan. Kunst, hoog- en laagdrempelige, helpt om die brug te slaan: niet door feiten te presenteren, maar door vragen te stellen. Door te verbeelden – eventueel op het ongemakkelijke af.
Mijn CKV leerlingen moesten naar de World Press Photo-presentatie in de synagoge. In een CKV-verslag lees ik: ‘Ik was nog nooit naar een tentoonstelling geweest. Maar ik moet zeggen: het viel me erg mee. Ik vond het best leuk. En de meeste foto’s waren mooi, en knap gemaakt, ook al vond ik sommigen wel heftig. Of niet zo boeiend. En de kerk was ook heel bijzonder. Daar was ik nog nooit geweest en mijn vader ook niet.’
De derde klassen hebben van mij de opdracht gekregen om een campagne te bedenken voor een thema dat hen na aan het hart ligt. En waarmee ze de wereld een klein beetje beter zouden kunnen maken. Dichtbij en kleinschalig  of ambitieus en verder weg, het mag allemaal. Een schrikbarend aantal leerlingen weet niks te bedenken: “Ik vind alles wel goed zo.” Ik moet soms diep graven om samen met hen te onderzoeken waar de knop zit: “Wat doe je in het weekend? En wat kan er anders in de voetbalkantine?” We kijken naar een fancy 3D-animatie van Studio Smack over de eventuele mogelijkheid om Coca Cola-reclame tot in je droom te laten doordringen, met behulp van neurotechnologie. Ik hou ze voor: ‘jongens, dit is kunst hoor!’ Ze zijn verbaasd. De discussie gaan verder: “Is dit feit of fictie? Is reclame goed of slecht? En propaganda dan?” We hebben het ergens over.
Afbeeldingsresultaat voor branded dreamsEnkele lessen later. Een jongen uit 3 havo die grote moeite heeft met tekenen verzucht: “Kijk mevrouw, dit is nou een opdracht waar ik óók iets mee kan. Ik vind het gewoon leuk.” En hij kijkt me stralend aan, want hij heeft een mindmap gemaakt én een paar schetsen voor een logo. Hij heeft een thema te pakken waar hij wel over wil nadenken. “Ze denken altijd dat ik Turks ben, maar dat ben ik niet, ik ben Indo. Ik vind: het maakt niet uit wat je bent. Als je maar respect hebt voor elkaar.” Hij heeft al een paar ideeën voor zijn campagne. “Een beetje gejat van Amnesty, van die posters enzo. Dat mag toch wel?” Tuurlijk mag dat. Niet iedereen is al zo ver, maar dit stemt hoopvol.

Ik dring mijn leerlingen kunst op: soms ongemerkt, soms ‘in their face’. Degelijke kunst laat ons anders naar de wereld kijken, laat ons dingen beleven waar je stil van wordt. Ervaringen die je aan het denken zetten. Of het laat je dingen benoemen die je niet eerder onder woorden kon brengen. In een goede film, een goede foto, een interessante animatie vallen vorm en inhoud samen en daar kan je het over hebben. Kunst laat je je positie in de wereld bepalen, waartoe je je moet verhouden.
Kunst is relevanter dan ooit – als je de thema’s en voorbeelden durft te kiezen die relevant zijn. Of kunnen worden, door ze (laagdrempelig, toegesneden op deze klas, op deze leerlingen) te bekijken en te bespreken. Zo kunnen we het hebben over de wereld waar onze leerlingen in opgroeien – en waar ze voorlopig in verder moeten. En dat is wat we moeten doen, hoe taai en lastig dat soms ook is.



maandag 16 januari 2017

Kunst kiezen

Ik maak me een beetje zorgen. De landelijke trend dat er steeds minder leerlingen het profiel Cultuur en Maatschappij kiezen, is ook zichtbaar op mijn school. En het aantal leerlingen dat kunst als examenvak kiest neemt af. Niet alleen het utiliteitsdenken ligt hieraan ten grondslag (‘ik kies vakken waar ik onbetwistbaar iets aan heb, die aantoonbaar nuttig zijn), maar juist ook het uitstellen van een keuze. ‘Als ik NG kies met wiskunde A kan ik alle studies nog doen – want eigenlijk heb ik nog geen idee wat ik wil’. En er is steeds méér te kiezen: op mijn school, op veel andere scholen. Meer vakken (want een breed aanbod is belangrijk) die meer direct maatschappelijk nut lijken te hebben.

Ondertussen schreeuwen de wetenschappelijke wereld en het bedrijfsleven om mensen die buiten de paadjes durven te lopen. Mensen die juist van de procedures en formules af kunnen wijken, nieuwsgierig zijn en onderzoekend. Die niet voor de hand liggende oplossingen zélf bedenken. Die werelden en ideeën verenigen die onverenigbaar leken. Mensen die experimenteren. Omdat ze hebben geleerd creatief te zijn. (Dat kan je namelijk leren. Iedereen kan dat.) Economen die vanuit concepten denken in plaats vanuit verdienmodellen. Natuurkundigen die gitaar spelen. Juist nu, in onze spreekwoordelijke ‘snel veranderende wereld’ zijn creatief, probleemoplossend denken, conceptueel denken meer nodig dan ooit. De zogenaamde en al even spreekwoordelijke 21st century skills.
Op de lange termijn is juist creativiteit ontzettend nuttig. In allerhande rapporten en analyses wordt gewag gemaakt van het belang van creativiteit. In het meest recente rapport over onderwijs worden creativiteit en nieuwsgierigheid eerder genoemd dan lees- en rekenvaardigheid (eindrapport Ons Onderwijs 2032, p. 21).
En nu komt het: er is geen vak op school binnen het huidige onderwijsbestel waar je deze vermogens zó kan ontwikkelen en toepassen dan binnen het vak kunst. En daar gaat het niet zo goed. Omdat kunst niet zo lekker ligt. Omdat er zoveel is weggesneden. Omdat het in een kwaad daglicht staat. Omdat het niet direct nuttig is lijkt.

Daarbij: het probleem van de kunstvakken op veel scholen is het imago van ouderwets handwerk, waar je nu eenmaal wél of niet goed in bent; ook op mijn eigen school. In de onderbouwlessen, in de verwachtingen van leerlingen, in de hoofden van hun ouders – en van collega’s. Er is nog teveel ‘schoolkunst’ (een door de docent bedacht thema dat hopelijk aansluit bij leerlingen) en te weinig eigen thema's. Teveel waterverf en te weinig animatie of 3D-printen. Teveel vaardigheid, te weinig concept. Bovendien laten we te weinig op school zien waar het écht om gaat bij die kunstvakken. Wat leerlingen uit VWO 6 overigens exact en tot ontroerends toe onder woorden kunnen brengen. ‘Je ontwikkelt probleemoplossend vermogen, je kan dicht bij jezelf blijven, je leert kritisch zijn, beslissingen te nemen, anders aan te kijken tegen de dingen, het leven, de wereld. Je leert vanuit een concept denken en je eigen onderzoeksproject op te zetten. Zonder dat de docent een stappenplan geeft.’ Maar ja, op welk kanaal laat je die uiterst persoonlijke YouTubefilmpjes van je leerlingen zien? Een mooie, knappe tekening hang je nu eenmaal makkelijker op. Het zijn hardnekkige valkuilen.

Op mijn school zijn we hard bezig om het anders te doen. We slaan een brug tussen kunst en technologie. We bedenken uitdagende thema’s die leerlingen anno 2017 raken: die gaan over hun cultuur nu en de wereld van morgen. We starten niet met een schilderij van Rembrandt of Picasso (who cares) maar met een installatie die gender en identiteit thematiseert (zie de ‘Gender Swap Machine’), die veel stof tot discussie en reflectie oplevert. Dus: ‘ontwerp een Alter Ego waarmee je jouw perspectief op de wereld verandert’ in plaats van ‘maak een zelfportret’. ‘Bedenk een campagne waarmee je de wereld een beetje verbetert’ in plaats van ‘maak een logo voor je eigen bedrijf’. ‘Ontwerp het virtuele landschap van je eigen game’ in plaats van ‘teken het uitzicht uit je raam’. Het zijn soms relatief kleine ingrepen die een schoolopdracht radicaal anders kunnen laden.

Dat proces gaat hartstikke goed. We hebben een sterke sectie, mooie ideeën, ondersteuning vanuit de directie, sympathie bij de collega’s. We hebben (het begin van) een hippe website en allerlei nieuwe technologie in huis. We hebben wilde plannen voor het profiel Media Art en Design in de bovenbouw. Maar het kost tijd. Beeldvorming is hardnekkig en een cultuuromslag duurt lang. En toch moet het nu, want creatieve geesten zijn harder nodig dan we kunnen bedenken.

(Voor het complete beeld ook nog even deze beluisteren natuurlijk. En daar is niets elitairs aan.)