zondag 22 oktober 2017

Zin en onzin van digitale dingen - en een onverwacht bezoek van Johannes Visser


Afgelopen vrijdag was opeens Johannes Visser, correspondent van De Correspondent, in mijn klaslokaal. Hij interviewde mij. Ik was vereerd en een beetje in de war - want heb ik zélf alles wel goed doordacht wat ik doe en probeer met die digitale dingen? Daarom schreef ik midden in de nacht nog een brief aan hem, bij wijze van uit de hand gelopen naschrift. (Ik had geen tijd voor een korte, dus het werd een lange...)

“Beste Johannes,

Je was bij ons op school vanmiddag, het Kamerlingh Onnes in Groningen. En we hebben elkaar even gesproken, onder andere over het vak MAD: de combi van Kunst & Informatica dat Media, Art & Design is geworden en waar we dit jaar mee beginnen zijn in Atheneum 4.

Ik jokte een beetje. Toen ik zei dat ik ALLES van je lees. De afgelopen twee weken heb ik namelijk verzuimd, omdat we het zo druk hadden met digitale dingen. Iets met de opening van een e-l@b op een zusterschool en een onderwijsdag die Openbaar Onderwijs Groningen organiseerde en waar ik dan wat workshops gaf. Over maakonderwijs (ook zoiets).
Maar goed. Pas na je vertrek las ik waar je mee bezig bent dezer dagen: onderwijs en technologie en meer specifiek programmeren in het onderwijs. Waarom dat wel of niet zou moeten. Heel goed, relevant en belangrijk om daar eens flink kritisch naar te kijken. Ons gesprek veroorzaakte een hele rivier aan nagedachten bij mij, waarvan ik twee stroompjes opteken.

1. iets over programmeren en algemene vorming
Het is jammer dat je mijn informatica-collega niet hebt gesproken (de andere docent van ons nieuwe vak Media, Art & Design, ES). Die heeft (als één der laatste Mohikanen als het gaat om Informatica-docenten) veel meer zinnigs te zeggen over programmeren op school. Als theoretisch pedagoog zeg ik alvast dit: vanuit het idee van Algemene Vorming zou je je kunnen afvragen of informatica (of meer specifiek: programmeren) in het curriculum thuishoort en niet eerder in het beroepsonderwijs. Zoals je zelf al zei: waarom niet vooral thinking leren op school in plaats van computational thinking? Eén van zijn argumenten zou zijn, denk ik, is dat je juist binnen het vak informatica leert op een wiskundig-logisch wijze na te denken (hij is behalve informaticus overigens ook wiskundige). Analytisch denken, abstraheren, in sequenties denken kan je (moet je) natuurlijk binnen verschillende contexten leren; daar heb je in principe geen programmeertaal voor nodig. Maar onze kennis van de wereld komt steeds meer in gedigitaliseerde vorm tot ons, we zijn afhankelijker van digitale apparaten, communicatie, gegevens. Het is naïef om te denken dat leerlingen dat allemaal uit zichzelf wel snappen omdat ze de hele dag aan het whatsappen en instagrammen zijn. Er zijn teveel leerlingen die geen idee hebben van de wereld die achter de touchscreens en interfaces schuil gaat: noch de structuren, noch de ‘taal’. Alleen de discussie voeren over programmeren op school is dan ook te beperkt. Het gaat om het hele digitale domein: basiskennis ICT, informatievaardigheden, mediawijsheid. Computational thinking en programmeren maken daar deel van uit.

Juist op dít vlak is het de taak van het algemeen vormend onderwijs om álle leerlingen de taal en vaardigheden te leren waarmee ze de hen omringende digitale wereld niet alleen beter begrijpen. Receptief, maar ook kritisch en actief: hoe kunnen de burgers van straks een bijdrage te leveren aan die digitale wereld. En het helpt om dat nu op school met die digitale middelen zélf te doen. Het gaat dus om demystificatie, begrip, emancipatie én het naar je eigen hand zetten, liefst creatief, scheppend. Moet je daar een apart vak voor maken? In de onderbouw niet, denk ik. Dat hebben we al gehad (informatiekunde) en dat is jammerlijk mislukt: geschrapt, wegbezuinigd, opgelost in andere vakken, maar niet samenhangend aangeboden, beschreven en geborgd. Op zeker moment  ontstond er in het onderwijs zelfs de overtuiging dat kinderen die basale digitale vaardigheden zelf wel zouden oppikken: kritisch omgaan met bronnen, informatie ordenen, een bestand opmaken, bewaren (al dan niet in de cloud) en naar iemand sturen, een veilig wachtwoord aanmaken.
Nou niet dus. Best wat kinderen kunnen googelen en een powerpoint maken als ze in de brugklas komen: als ze een meester of juf hebben gehad die dat belangrijk vonden, thuis een computer hebben, ouders hebben met kennis van zaken, tijd en aandacht. Natuurlijk heb je de gisse jongetje die los gaan met minecraft en websites, maar veel te veel kinderen kennen alleen consumententoepassingen: spelletjes downloaden en spelen, facetimen, iets kopen via Internet. En daar wordt het, zie ik ook bij mij op school, schrijnend. Een doorgaande leerlijn digitale geletterdheid moet niet uitmonden in een apart vak, maar alle digitale vaardigheden zouden in alle vakken een geïntegreerde plaats moeten krijgen – inclusief computational thinking en programmeren.
Maar ook al zo ver zijn we nog niet.

2. iets over analoge en digitale media, inhoud en maken
Je hoeft geen neo-luddiet te zijn om kritisch te staan tegenover de het tempo waarin digitale technologie zich ontwikkelt. Een niet te onderschatten neo-libarale macht is de drive van alle over elkaar heen buitelende software-updates en nieuwste smartphone-generaties. Ikzelf probeer in mij persoonlijke leven terughoudend te zijn ten opzicht van digitaal media-gebruik, en dat valt niet mee. Ik ben het hartgrondig met je eens wanneer je stelt dat de smartphone verslavend (zie het artikel van Johannes Visser hierover, ES) is en gif voor puberhersens die nog moeten léren denken (stevig, met aandacht, grondig, gestructureerd en structureel) als je ze ongelimiteerd hun gang laat gaan met dat ding – en dat je je (als je dan zo’n telefoontas in je klaslokaal hebt hangen) als docent al teveel een knieval doet wanneer je elke les een kahoot-kwisje doet (want idd 24 appjes, 3 insta-meldingen etc.).

Maar die apparaten zijn er. En ze gaan niet meer weg.
Een hele generatie alleen vertellen wat ze níet moeten doen met die apparatuur, veronderstellen dat ze vanzelf wel mediawijs worden en in het beroeps- en hoger onderwijs ervan uitgaan dat ze zich opeens digitaal wel redden is armoedig.
Veel digitale toepassingen bieden immers ook fantastische nieuwe mogelijkheden, wat mij betreft náást de analoge, niet per se in plaats van. Je kan een wiskundig object tekenen met potlood op papier, maar ook ruimtelijk in een 3-D-programma ontwerpen (met een behoorlijke portie rekenwerk) én ‘m uitprinten om te kijken of het klopt wat je hebt bedacht. Je ontwerp steeds opnieuw aanpassen en variaties maken is makkelijker op de computer dan op papier. Of een arduino met een bewegingssensor gebruiken om een voetgangersstoplicht langer op groen te laten staan, wanneer een bejaarde (met chip) wil oversteken (projectje bedacht door een leerling binnen dat vak MAD). Als je snapt hoe photoshop werkt door het zelf te doen, en je eigen portret extreem te verfraaien (of nog leuker: te verdraaien), word je je bewuster van de gemanipuleerde wereld om je heen. Etcetera. Heb je daar een uitgebreid geoutilleerd e-l@b voor nodig? Niet per se, maar het helpt wel als je digitale spullen hebt die van nu zijn en die het doen. De relevantie van wat leerlingen leren wordt in ieder geval vergroot.

Niettemin. Het blijven media, die spullen: middelen, geen inhoud. De uitdaging is om die middelen te koppelen aan onderwijsinhoud waarmee je leerlingen in staat stelt zélf iets te verzinnen, te maken. Daar heb je een nieuwsgierige en onderzoekende houding voor nodig. Die digitale middelen zijn tamelijk geavanceerd, technologische ontwikkelingen en de opvolging van softwareversies gaan sne, ik noemde het al. Het gaat er dus om die leerlingen zelf dingen uit te laten zoeken: hoe werkt dit apparaat, deze applicatie, wat is het achterliggende principe, wat kan ik er zelf mee? Dat proberen we onze leerlingen binnen MAD aan te reiken.

Ik ben kunstdocent. Niet voor niets. Mijn vak gaat over het koppelen van inhoud aan vorm, op een persoonlijke manier. Betekenisverlening, interpretatie, je uitspreken en verhouden tot de wereld. Binnen de kunsten maak je iets: met een bepaald materiaal, dat je verhaal versterkt, met een passende techniek. Dat is altijd zo geweest, en dat kan niet anders. Digitale technologie is een uitbreiding van het palet van media. Elk medium heeft z’n specifieke zeggingskracht en mogelijkheden. In de cyclus van doen, ervaren, kijken (of luisteren), benoemen, en daarop reflecteren leer je die verschillende uitdrukkingswijzen te onderscheiden. We leren onze leerlingen hun eigen thema’s te formuleren (eerst tamelijk gestuurd, allengs steeds vrijer), kritisch na te denken over wat ze willen vertellen en vooral waarom. En waarom  dat dan met dít materiaal en déze techniek moet. Soms in waterverf, soms met de lasersnijder. Of een combinatie natuurlijk. En met elkaar, in een leergemeenschapje, waarin we ze leren elkaar te bevragen en te helpen. As docent reiken we thema’s aan en materialen en technieken: analoge én digitale. Dat doen we vanuit het principe van maakonderwijs, een model dat naadloos binnen het kunstonderwijs past. Maakonderwijs-didactiek koppelt technologie aan creativiteit: onderzoeken en ontdekken hoe iets werkt, wat ze zeggingskracht van iets is,  en dan bedenken wat je er zelf mee wilt doen.

Ik denk dat we zo, binnen MAD, maar ook binnen de andere kunstvakken in de onderbouw, een productieve, aan inhoud gekoppelde, creatieve, persoonlijke en relevante bijdrage leveren aan de digitale geletterdheid van onze leerlingen. Maar ook hier geldt: we zijn nog maar net begonnen…

Het was leuk om je te spreken. Ik ben erg benieuwd wat je met je observaties gaat doen. En ik ga vanaf nu weer alles van je lezen ;-)

Hartelijke groet,


Esther Schaareman”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten